Mariagedicht: tekstuitleg
In tegenstelling tot het mariale gedicht dat naar overlevering in het middelnederlands naast het Mirakelboek ook op deze website staat vermeld waarin de nummering voor de leesbaarheid niet is opgenomen, is hieronder de nummering van de regels aangegeven waar men precies de inhoud terugvinden kan.
Bron: het boek van de “Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ‘s-Hertogenbosch 1381-1603, uitgegeven door de Stichting Zuidelijk Historisch Contact te Tilburg in 1978 (auteurs H. Hens, H. van Bavel,dr. G.c.M. van Dijck, drs. J.H.M. Frantzen).
Eerste deel: de verheffing van het beeld en zes wonderverhalen
- Titelvers (regels 1-4)
- Inleiding (regels 5-37) met een naamvers, dat in de initialen te lezen geeft: Joannez Ruermunt van Boekout, Ave Maria
- Vondst van het beeld (regels 38-75)
- Aanhef (regel 38)
- Het beeld ligt al 42 jaar in de oude bouwloods van de St. Jan voorafgaande aan 1380 (regel 46)
- Een werkman wil het beeld tot brandhout hakken, wat de loodsmeester verhinderd (regel 63)
- Plaatsing in de Sint Jan (regels 75-100)
- Witte Donderdag 1380: nadat de grafdelvers de heiligenbeelden in de kerk bij het H. graf zetten, zet een werkman het Mariabeeld erbij.
- Goede Vrijdag 1380: bji het terugzetten van de heiligenbeelden wordt het mariabeeld door broeder Woutken op het sint Michielsaltaar geplaatst, waar het een half jaar blijft staan.
- Uitverkiezing ondanks de “lelijkheid” (regels 101-148)
- Dirc van Loet, koster, wil het beeld aan broeder Woutken meegeven; dat gaat niet door. Ook de pastoor stelt er geen prijs op en laat het elders in de kerk wegzetten (regel 101).
- Het beeld wordt overgebracht naar de Onze Lieve Vrouwe Kapel (regel 119).
- Pinksteren: 2-6-1381. De kapel wordt opgeknapt. Broeder Woutken wil het beeld zolang laten bewaren en laten opknappen. De loodsmeester keurt dit, bij gebrek aan geld om dat te doen, af.
- De zoon van de loodsmeester geeft het beeld uit spotzucht gele koontjes (regel 135)
- De koster wil het beeld meegeven aan broeder Woutken, maar deze vindt het te lelijk; het blijft dus in de kerk.
- Verfraaiing van het beeld (regels 149-219)
- Het beeld krijgt een mantel van zijde gemaakt door broeder Woutken ondanks het aanbod van een daartoe eveneens bereidwillige juffrouw Ode.
- Na het kwijtraken van het Jezuskind van het beeld, vindt broeder Woutken het beeld terug in de Orthenstraat waar kinderen ermee speelden. (regel 161).
- Het beeld wordt op ht Sint Martinusaltaar geplaatst (regel 173).
- Een brave man tekent met houtskool ogen op het beeld (regel 177)
- Een Bossche vrouw, die aanvankelijk met het beeld spot, wordt in een droom door Maria vermaand en schenkt 15 plakken (zilveren munten),om het beeld op te schilderen en een ontbrekende arm van het kindje erbij te snijden; een andere vrouw die het beeld ook eerst bespot en dan erg ziek wordt, geeft drie plakken (zilveren munten) voor het schilderwerk. (regels 181 en 208).
- Genezing van de lamme (regels 220 -263)
- Hadewich Timmerman-van Vichten, reeds 3 jaar verlamd, krijgt op zondag voor Sint Michielsdag een verschijning (22 september 1381) waarin zij wordt aangespoord naar het beeld op het Sint Martinusaltaar te gaan met een wassen been van 18 penningen ter genezing, hetgeen zij doet.
- Definitieve plaatsing (regels 264-284)
- Juffrouw Ode laat het beeld bekleden dat op dat moment slechts van boven beschilderd is; het wordt bij het doopvont neergezet.
- Genezing van tandpijn (regels 284-316)
- Hadewich Timmerman-van Vichten geneest ook van haar tandpijn, na door Maria in een droom te zijn aangespoord, bij het beeld aan de doopvont te gaan bidden en wel even zovele Onze Vaders als zij tanden heeft.
- Redding van een verdrinking (regels 317-336)
- Een man die dreigde te verdrinken met paard en al, blijft dank zij zijn belofte tot een bedevaart ongedeerd.
- Redding bij een brand (regels 337-358)
- Een huis in de stad raakt in brand,maar het vuur dooft wonderlijk uit en de vrouw des huizes brengt als offergave een wassen huisje.
- Bespotting bestraft (regels 359-372)
- Een vrouw die spot met het beeld vanwege wat zij zegt “haar lelijkheid”, valt ter plekke neer en sterft thuis.
- Redding bij een inbraak (regels 373-415)
- Een vrouw uit de stad,die spot met het wassen huisje, wordt door broeder Woutken vermaand; zij verontschuldigt zich in de kapel bij de broeder en het beeld. In haar slaap door Maria gewaarschuwd, verjaagt zij in de nacht nadien een inbreker uit haar huis.
Tweede deel: De brand in de mariakapel en twee wonderverhalen (regels 418-594)
- Inleiding
- Soms letterlijk, soms inhoudelijk hetzelfde als de inleiding van het eerste deel (regels 1-37) met een hier misplaatste titel over de brand in de kapel (regels 430-433) en wederom een naamvers, nu luidend Johannes Rurmunt (regels 434-448) en met de vermelding van een zekere bestraffing van een kloosterling (regel. 465).
- Brand in de kapel
- In de maand mei van 1382 ontstaat brand in de Onze Lieve Vrouwekapel; het beeld loopt gevaar. De kast en de mantel van het beeld verbranden als ook het beeld van Maria Magdalena. Het beeld van Maria wordt echter door de mensen uit het vuur gered en geblust. Daarna wordt het binnen vier uren geschilderd en weer plechtig in de kerk ingehaald.
- Wensvers (regels 533-535)
- Aanhef der wonderen (regels 536-543)
- Genezing van een blinde (regels 544-559)
- Omtrent Sint Dionysius (9 oktober 1381) geneest Liesbeth van Boemel uit Zaltbommel, die een jaar lang blind is geweest, na haar bedevaart in ‘s-Hertogenbosch.
- Redding uit gevangenschap (regels 560-587)
- Op Sint Willibrord (7 november 1381) doet Jan van den Berghe uit Brussel zijn bedevaart met als offergave een boei van was, omdat hij uit de gevangenis van Dendermond dank zij Maria is ontsnapt. Zij heeft zijn ketenen op onverklaarbare wijze verbroken waarna hij kon vluchten.
- Wensvers (regels 588-590). Letterlijk gelijk aan dat van de regels 533-535.
- Maanvers (regels 591-594) (het vermanen van de persoon die het boek niet doet terugkeren aan de gemeenschap als het ontvreemd zou geraken).
Broederschap